'Zolang je tussen de toptwintig en -dertig speelt, heb je geen vijanden, daarna wel'
BETTY MELLAERTS PRAAT MET EX-TENNISSTER DOMINIQUE MONAMI
Maandag begint in Parijs het tennistoernooi van Roland-Garros. De wedstrijd die Dominique Monami er in 2000 onverhoopt won tegen Lindsay Davenport staat in haar geheugen gegrift. De beslissing dat ze in september van datzelfde jaar op zou houden met tennissen was toen al genomen. Maar eerst wou ze op wilskracht nog een medaille behalen op de Olympische Spelen in Sydney. Het lukte en ze nam afscheid met brons in het damesdubbel. Vier jaar later lijkt ze niet veranderd. Frêle, maar taai en kordaat. De soort waarvan men winnaars maakt.
‘Chris Evert was als kind mijn idool. Haar stijl, haar kleren, haar tennis, ik vond het allemaal subliem. Later heb ik haar leren kennen en dat was minder, ze bleek zeer Amerikaans te zijn. Ik heb haar dan ook nooit gezegd dat ik haar bewonderde.
Iemand die je alleen van televisie kent, beantwoordt zelden aan je verwachtingen. Het innerlijk van de mens zie je niet op het scherm, je wordt beoordeeld op het uiterlijk. Het is mij ook overkomen. Veel mensen zijn bang voor mij,of ze vinden me arrogant en hard, tot ze wat met mij praten. Als je tennist, moet je je anders voordoen dan je bent. Je moet tegenover je tegenstreefster zelfverzekerdheid uitstralen, mentale kracht, ook al voel je je misschien helemaal niet zo sterk. Psychologisch geeft dat je al 50 procent kans op een overwinning.
Ik ben ook agressiever op het veld dan in het gewone leven en ik laat mijn sterke emoties gemakkelijker zien als ik speel. Ik roep, wat ik thuis hoegenaamd niet kan. Er moet al veel gebeuren vooraleer ik heel kwaad word op mijn dochter of mijn vriend. Natuurlijk leer je elkaar door het vele spelen toch goed kennen. Van sommige speelsters wist ik dat ik moest blijven doorzetten, omdat ze ondanks winst in de sets een wedstrijd niet konden afmaken. De precieze plaats waar je bal dan terechtkomt, het risico dat je neemt, de juiste tactiek en strategie: het is iets creëren. Hoe beter je speelt en hoe meer controle je daarover krijgt, hoe leuker het wordt. Dat vind ik fantastisch, het maakt tennis tot een kunstvorm. “Aangespoord door mijn bewondering voor Evert klopte ik thuis in mijn eentje urenlang ballen tegen de muur. Ik beeldde me tegenstrevers in. Gek was ik op dat spel, ik liep na school meteen naar beneden, naar de binnenplaats.
Dat heeft mijn slag wellicht vooruitgeholpen. Op mijn negende nam ik mijn eerste tennislessen. In deze tijd vindt men dat erg laat om met topsport te beginnen. Gelukkig ben ik competitief ingesteld. Ik wil altijd winnen. Op mijn tiende speelde ik mijn eerste toernooi. De eerste match was tegen een meisje dat een jaar ouder was dan ik. Ze speelde al langer en was zeer goed. Ik won de wedstrijd. In de halve finale trof ik iemand van mijn leeftijd, maar ze pikte een paar van mijn punten in. Ik had gezien dat ze vals speelde, iedereen wist het, maar niemand greep in. Ik maakte me kwaad en verloor de wedstrijd. Daar heb ik zo verschrikkelijk hard om moeten huilen. Ik was zo teleurgesteld. Als je op die leeftijd al zo competitief bent, ben je goed vertrokken. “Punten winnen is fantastisch. Er zijn wedstrijden waarin je geen bal mist, en dat geeft echt een kick. Je voelt je onoverwinnelijk. Het is een soort trance, alsof je boven alles zweeft. Alleen jij en de bal, al de rest verdwijnt. Het maakt zelfs niet meer uit wie er tegenover je staat. Je bent kalm, heel erg geconcentreerd en alles lukt je. Meestal win je zo’n wedstrijd, het is dus een zeer verslavend gevoel. De eerste keer maakte ik het mee in 1997, tegen Sanchez op het central court in Melbourne. Ik had de eerste set verloren, de tweede gemakkelijk gewonnen. In de derde set speelde ik goed, maar ik stond al snel 5-2 achter. Ik controleerde de match niet. Plots gebeurde het, ik weet niet waarom. Ik was licht gekwetst, misschien was het dat. Ziek of geblesseerd zijn heeft me altijd beter doen spelen omdat ik dan aan zo weinig mogelijk probeerde te denken, ik vergat bijna dat ik aan het spelen was. Uiteindelijk won ik die wedstrijd met 8-6. Gek, hé? De volgende match voelde ik het weer, maar daarna was het gevoel weg en heb ik verloren. Heel frustrerend. Gaandeweg leer je dat het gevoel wel terugkomt, als je maar vertrouwen hebt in jezelf. “Als ik slecht had gespeeld, was ik kwaad op mezelf en ontgoocheld. Het ergste is als je verliest voor heel veel mensen. Dan voel je je heel klein, terwijl de winnaar een reus wordt. Ik heb dat op Roland Garros meegemaakt in de derde ronde, toen ik verloor tegen Serena Williams. Er stond veel wind en vergeleken met haar heb ik toch een andere fysiek. Al die mensen keken naar ons, de pers stond op mijn neus. Ik voelde me zo vernederd. Dan wil ik weg, niemand meer zien. En ik ween, heel veel. Dat helpt. Of praten met een collega die hetzelfde heeft meemaakt.
Kun je samen huilen. Maar je moet er overheen, want de volgende dag kom je weer onder de mensen die allemaal weten dat je vernederd werd. En het staat ook nog eens in de krant. Die wil je zeker niet lezen, je weet zelf wel wat je verkeerd hebt gedaan. “Mijn tennisspel was goed, dat kon ik op training alleen nog maar een beetje verbeteren. Om hogerop te klimmen moest ik vooral fysiek sterker worden. Daarop heb ik de laatste jaren vooral getraind, ook om kwetsuren te vermijden.
Mijn grootste probleem is geweest dat er in mijn actieve periode een heleboel goede speelsters waren. Hingis, Davenport, Capriati, Seles, Pierce, de Williamsen, Kournikova, Novotna, Mauresmo... ze stonden allemaal in de toptwintig.
In een toernooi moest ik presteren tegen al die vrouwen, soms vier, vijf keer in dezelfde week. Als ik dan op zondag tenslotte in een finale stond, was ik kapot of had ik veel pijn. Dan sta je daar goed te spelen tegen Pierce, maar met lege batterijen. Ik wist dat ik alleen maar mijn best kon doen, maar dat de ander het fysiek op mij zou halen. De laatste wedstrijd was er altijd te veel aan. Maar ik dacht ook altijd: als ik stop met tennis wil ik er toch liever niet uitzien zoals die zwaargebouwde tennissters.
Ik zie er graag vrouwelijk uit. Als kind al was ik een echt meisje dat het liefst in roze jurkjes rondliep. Ik heb wel veel aan conditietraining gedaan en met gewichten gewerkt, maar met mijn lichaamsbouw had ik iets anders moeten nemen om echt grote spieren te ontwikkelen.
Dat had ik er niet voor over, ik wilde mijn leven niet riskeren en tennis pleegt zo al roofbouw op je lichaam. Ik zal zeker wat last krijgen bij het ouder worden, ik voel het nu al aan mijn heup, en de stress zal me misschien ook een paar jaar van mijn leven kosten. Maar ik ben dolgelukkig met mijn carrière. Als ik alles opnieuw kon doen, tekende ik er vandaag nog voor. Ik weet niet of anderen wel iets gebruikt hebben. Er wordt gemakkelijk allusie gemaakt op vrouwen als Mauresmo of de zussen Williams, maar zij zagen er op hun vijftiende ook al zo gespierd uit. Het is hun constitutie. Omdat ze anders zijn, vindt men dat algauw abnormaal en zo beginnen de insinuaties. Daar wil ik niet aan meedoen. Het zou vals zijn van mij, en klein. Ik heb nooit iemand iets zien nemen en dus bestaat het voor mij niet. “Het was snel duidelijk dat ik op mijn achttiende van tennissen mijn beroep zou maken.
Ik gaf mezelf twee jaar om uit te zoeken of ik iets kon bereiken. Als het niet lukte, zag ik me op mijn twintigste nog wel aan een hogeschool of universiteit beginnen. Eerst maakte ik mijn middelbare school af. Meestal hielpen mijn leerkrachten me goed. Soms was er al eens eentje jaloers.
In hun ogen was ik altijd op reis, alsof een toernooi spelen vakantie was. Zij moesten voor mij natuurlijk extra werk doen, toetsen uitstellen en later verbeteren. Daarom probeerde ik me in de klas zo klein mogelijk te maken. Ik was heel beleefd en vriendelijk, zodat niemand een opmerking kon maken. Mijn moeder ving ook veel op. Zij was op school verantwoordelijk voor de keuken en regelde mijn schoolleven. De combinatie van toptennis en mijn studies was zwaar, maar het heeft me al jong geleerd om mijn leven goed te structureren en zelfstandig te worden. Het gaf me tevens de kans om telkens weer terug te komen naar de echte wereld, want het tennis is een erg oppervlakkig milieu waarin geld een grote rol speelt. “Eerst was ik er gewoon blij mee dat ik veel verdiende, ik dacht er verder niet over na. Als geld je motivatie is om te tennissen, kun je het maar beter vergeten. Wie geen passie heeft voor zijn sport, houdt het niet lang uit. Maar je wordt in het tennis wel voortdurend omringd door geld en door mensen die geld hebben. Je bent ook erg jong om zoveel te verdienen. Niet de eerste vijf jaar, maar daarna leverde een slechte week mij nog altijd 100.000 frank op.
Het prijzengeld is geen geheim, iedereen kan narekenen wat een toptennisser verdient. De mensen vergeten dan meestal wel de kosten en de belastingen die je nog moet betalen, maar het blijft veel geld. En hoe hoger je klassement op de wereldranglijst, hoe meer men aan je uit geeft omdat men je echt wil hebben voor een toernooi. Je logeert in vier- of vijfsterrenhotels, er wordt extra geld voor jou voorzien en je krijgt ongelooflijke cadeaus in natura. Je zou stom zijn om dat spel niet mee te spelen, het maakt deel uit van het systeem. Ben je een reeks hoofd, dan krijg je het oefenterrein voor jou al leen in plaats van het te moeten delen met drie anderen. Je hebt altijd nieuwe ballen, krijgt een mooie auto ter beschikking en op hotel een sui te in plaats van een standaardkamer. Daar ge niet je van, want je werkt ervoor. “Maar als je alleen maar die suites ziet en de financiële voordelen, verlies je het contact met de werkelijkheid. Ik ben het ook een tijdlang kwijt geweest. Dan kocht ik dingen die onre alistisch duur waren en wilde ik een suite, een dure auto, juwelen, een mooi huis, merkkle ding. Dat kost allemaal veel geld. Als je zo’n hoge levensstandaard gewend bent, is het moei lijk om het weer met minder te doen. Daarom is het belangrijk dat je blijft weten hoeveel een brood kost, het houdt je met de voeten op de grond. Als ik thuiskwam, ging ik gewoon bood schappen doen en bezocht ik mijn familie en vrienden. Mijn echte vrienden zijn dat al die jaren gebleven, precies omdat ik niet veranderd ben. De buitenwereld maakte me wel eens het verwijt dat ik een dikke nekhad gekregen en ook in het tenniscircuit zelf bekijkt men je anders naarmate je opklimt in de ranking. Zolang je tussen de toptwintig en -dertig speelt, heb je geen vijanden. Daarna wel. Omgekeerd trek je op die hoogte mensen aan die je voordien niet eens zagen staan. Ze noemen zich je beste vrienden, willen plots met je gaan eten, bij je zijn. Ik kon ze goed van me afhouden en zij voelen ook snel of iemand een makkelijke prooi is of niet. “Op mijn weg naar de top heb ik veel meegemaakt.
Er zijn de problemen geweest met de tennisfederatie, die me geregeld discrimineerde ten voordele van Vlaamse tennissters. Ondanks hun mindere resultaten werden zij toch geselecteerd en ik niet. Daar heb ik veel van afgezien, want discriminatie is hard voor een kind en conflicten zijn niks voor mij. Ik probeer liever oplossingen te vinden of de persoon met wie ik problemen heb te vermijden. Mijn enige antwoord was: vechten en winnen. Op die manier kreeg ik macht en konden ze niet meer om me heen. De dag waarop ik nummer één werd in België heb ik misbruik gemaakt van mijn positie.
Dat is misschien niet zo mooi, maar wel menselijk, denk ik. Men had mij zo vaak teleurgesteld en verdriet gedaan, voor mij was het payback time. De man die mij op de federatie had doen afzien, heb ik laten ontslaan. Het was hij of ik. En toen hadden ze mij meer nodig dan hem. “Ik heb mijn eigen weg moeten vinden en ik ben trots op wat ik bereikt heb. Als Kim en Justine zeggen dat het goede klassement van Sabine Appelmans en mij hen niet vooruit heeft geholpen, dan zijn ze niet eerlijk. Het is niet dankzij Sandra Wasserman en Ann Devries dat ik mijn carrière heb gemaakt, maar zij waren de twee eerste Belgische tennissters in de tophonderd.
Door hun goede quotering had ik de wilskracht om nog beter te worden. Daarnaast heb ik veel steun gehad van mijn ouders. Zolang ik een kind was, nam mijn moeder het praktische gedeelte van mijn sport op zich. Ze reed me overal naartoe, stimuleerde me. Maar ze was streng. Op termijn heeft het me sterker gemaakt, maar ik was er vaak verdrietig om dat ze kwaad op mij was als ik slecht speelde. Mijn vader was als dokter vooral bezorgd om mijn gezondheid.
De match bijwonen lukte hem niet, daar was hij te zenuwachtig voor. Ik moest wel altijd verslag uitbrengen over het aantal dubbele fouten die ik bij het opslaan had gemaakt. Hij begreep niet hoe ik dat kon doen. “Ik heb een heel strenge opvoeding gekregen.
Ik groeide bijna alleen op. Mijn zus is tien jaar ouder dan ik, zij ging de deur uit toen ik nog klein was. Ik mocht mijn stem niet verheffen en niet tegenspreken. Zeker mijn moeder niet, want dan was het prijs. Ze was erg lief, maar ik moest luisteren. Beleefd en vriendelijk zijn, een goede houding hebben. Respect tonen. Nu, dat zal mijn dochter ook moeten doen, ik hecht er zelf veel belang aan. Mijn vader was ook streng qua taalgebruik. Het juiste woord gebruiken, daar stond hij op. Nu ik meer talen spreek dan hij kijkt hij al eens wat meer door de vingers.
Voor mijn moeder was ik bijna een god, ze was meer dan trots op mij. In 1999 is ze ziek geworden, maar daarover heeft ze tegen mij gelogen.
Ik zag wel dat het niet goed met haar ging, maar ze wilde niet dat ik daardoor niet goed presteerde. Mijn resultaten waren belangrijker voor haar dan haar ziekte. Tijdens de Masters in 1999 kwam ze niet aan de telefoon. Ik dacht: dat kan niet. Toen hebben ze me wel moeten zeggen dat ze kanker had en chemotherapie kreeg. Ze wilde ook toen nog dat ik bleef spelen, en dus ging ik naar Australië. Het was verschrikkelijk. Ik speelde nog een toernooi, maar daarna kon ik niet meer. Ik was niet meer met mijn sport bezig. “Enkele weken later ging het weer beter met haar en vertrok ik naar Amerika, waar ik een aantal toernooien moest spelen. In Key Biscayne won ik mijn eerste wedstrijd, maar plots kreeg ik een voorgevoel dat ik naar huis moest.
‘Je wordt in het tennis voortdurend omringd door geld en door mensen die geld hebben. Maar als je alleen maar die suites ziet en de financiële voordelen, verlies je het contact met de werkelijkheid. Ik ben het ook een tijdlang kwijt geweest’
‘Een echtscheiding is de confrontatie met een mislukking. Dat heeft me net als de dood van mijn moeder het meest veranderd’
BETTY MELLAERTS PRAAT MET EX-TENNISSTER DOMINIQUE MONAMI
Maandag begint in Parijs het tennistoernooi van Roland-Garros. De wedstrijd die Dominique Monami er in 2000 onverhoopt won tegen Lindsay Davenport staat in haar geheugen gegrift. De beslissing dat ze in september van datzelfde jaar op zou houden met tennissen was toen al genomen. Maar eerst wou ze op wilskracht nog een medaille behalen op de Olympische Spelen in Sydney. Het lukte en ze nam afscheid met brons in het damesdubbel. Vier jaar later lijkt ze niet veranderd. Frêle, maar taai en kordaat. De soort waarvan men winnaars maakt.
‘Chris Evert was als kind mijn idool. Haar stijl, haar kleren, haar tennis, ik vond het allemaal subliem. Later heb ik haar leren kennen en dat was minder, ze bleek zeer Amerikaans te zijn. Ik heb haar dan ook nooit gezegd dat ik haar bewonderde.
Iemand die je alleen van televisie kent, beantwoordt zelden aan je verwachtingen. Het innerlijk van de mens zie je niet op het scherm, je wordt beoordeeld op het uiterlijk. Het is mij ook overkomen. Veel mensen zijn bang voor mij,of ze vinden me arrogant en hard, tot ze wat met mij praten. Als je tennist, moet je je anders voordoen dan je bent. Je moet tegenover je tegenstreefster zelfverzekerdheid uitstralen, mentale kracht, ook al voel je je misschien helemaal niet zo sterk. Psychologisch geeft dat je al 50 procent kans op een overwinning.
Ik ben ook agressiever op het veld dan in het gewone leven en ik laat mijn sterke emoties gemakkelijker zien als ik speel. Ik roep, wat ik thuis hoegenaamd niet kan. Er moet al veel gebeuren vooraleer ik heel kwaad word op mijn dochter of mijn vriend. Natuurlijk leer je elkaar door het vele spelen toch goed kennen. Van sommige speelsters wist ik dat ik moest blijven doorzetten, omdat ze ondanks winst in de sets een wedstrijd niet konden afmaken. De precieze plaats waar je bal dan terechtkomt, het risico dat je neemt, de juiste tactiek en strategie: het is iets creëren. Hoe beter je speelt en hoe meer controle je daarover krijgt, hoe leuker het wordt. Dat vind ik fantastisch, het maakt tennis tot een kunstvorm. “Aangespoord door mijn bewondering voor Evert klopte ik thuis in mijn eentje urenlang ballen tegen de muur. Ik beeldde me tegenstrevers in. Gek was ik op dat spel, ik liep na school meteen naar beneden, naar de binnenplaats.
Dat heeft mijn slag wellicht vooruitgeholpen. Op mijn negende nam ik mijn eerste tennislessen. In deze tijd vindt men dat erg laat om met topsport te beginnen. Gelukkig ben ik competitief ingesteld. Ik wil altijd winnen. Op mijn tiende speelde ik mijn eerste toernooi. De eerste match was tegen een meisje dat een jaar ouder was dan ik. Ze speelde al langer en was zeer goed. Ik won de wedstrijd. In de halve finale trof ik iemand van mijn leeftijd, maar ze pikte een paar van mijn punten in. Ik had gezien dat ze vals speelde, iedereen wist het, maar niemand greep in. Ik maakte me kwaad en verloor de wedstrijd. Daar heb ik zo verschrikkelijk hard om moeten huilen. Ik was zo teleurgesteld. Als je op die leeftijd al zo competitief bent, ben je goed vertrokken. “Punten winnen is fantastisch. Er zijn wedstrijden waarin je geen bal mist, en dat geeft echt een kick. Je voelt je onoverwinnelijk. Het is een soort trance, alsof je boven alles zweeft. Alleen jij en de bal, al de rest verdwijnt. Het maakt zelfs niet meer uit wie er tegenover je staat. Je bent kalm, heel erg geconcentreerd en alles lukt je. Meestal win je zo’n wedstrijd, het is dus een zeer verslavend gevoel. De eerste keer maakte ik het mee in 1997, tegen Sanchez op het central court in Melbourne. Ik had de eerste set verloren, de tweede gemakkelijk gewonnen. In de derde set speelde ik goed, maar ik stond al snel 5-2 achter. Ik controleerde de match niet. Plots gebeurde het, ik weet niet waarom. Ik was licht gekwetst, misschien was het dat. Ziek of geblesseerd zijn heeft me altijd beter doen spelen omdat ik dan aan zo weinig mogelijk probeerde te denken, ik vergat bijna dat ik aan het spelen was. Uiteindelijk won ik die wedstrijd met 8-6. Gek, hé? De volgende match voelde ik het weer, maar daarna was het gevoel weg en heb ik verloren. Heel frustrerend. Gaandeweg leer je dat het gevoel wel terugkomt, als je maar vertrouwen hebt in jezelf. “Als ik slecht had gespeeld, was ik kwaad op mezelf en ontgoocheld. Het ergste is als je verliest voor heel veel mensen. Dan voel je je heel klein, terwijl de winnaar een reus wordt. Ik heb dat op Roland Garros meegemaakt in de derde ronde, toen ik verloor tegen Serena Williams. Er stond veel wind en vergeleken met haar heb ik toch een andere fysiek. Al die mensen keken naar ons, de pers stond op mijn neus. Ik voelde me zo vernederd. Dan wil ik weg, niemand meer zien. En ik ween, heel veel. Dat helpt. Of praten met een collega die hetzelfde heeft meemaakt.
Kun je samen huilen. Maar je moet er overheen, want de volgende dag kom je weer onder de mensen die allemaal weten dat je vernederd werd. En het staat ook nog eens in de krant. Die wil je zeker niet lezen, je weet zelf wel wat je verkeerd hebt gedaan. “Mijn tennisspel was goed, dat kon ik op training alleen nog maar een beetje verbeteren. Om hogerop te klimmen moest ik vooral fysiek sterker worden. Daarop heb ik de laatste jaren vooral getraind, ook om kwetsuren te vermijden.
Mijn grootste probleem is geweest dat er in mijn actieve periode een heleboel goede speelsters waren. Hingis, Davenport, Capriati, Seles, Pierce, de Williamsen, Kournikova, Novotna, Mauresmo... ze stonden allemaal in de toptwintig.
In een toernooi moest ik presteren tegen al die vrouwen, soms vier, vijf keer in dezelfde week. Als ik dan op zondag tenslotte in een finale stond, was ik kapot of had ik veel pijn. Dan sta je daar goed te spelen tegen Pierce, maar met lege batterijen. Ik wist dat ik alleen maar mijn best kon doen, maar dat de ander het fysiek op mij zou halen. De laatste wedstrijd was er altijd te veel aan. Maar ik dacht ook altijd: als ik stop met tennis wil ik er toch liever niet uitzien zoals die zwaargebouwde tennissters.
Ik zie er graag vrouwelijk uit. Als kind al was ik een echt meisje dat het liefst in roze jurkjes rondliep. Ik heb wel veel aan conditietraining gedaan en met gewichten gewerkt, maar met mijn lichaamsbouw had ik iets anders moeten nemen om echt grote spieren te ontwikkelen.
Dat had ik er niet voor over, ik wilde mijn leven niet riskeren en tennis pleegt zo al roofbouw op je lichaam. Ik zal zeker wat last krijgen bij het ouder worden, ik voel het nu al aan mijn heup, en de stress zal me misschien ook een paar jaar van mijn leven kosten. Maar ik ben dolgelukkig met mijn carrière. Als ik alles opnieuw kon doen, tekende ik er vandaag nog voor. Ik weet niet of anderen wel iets gebruikt hebben. Er wordt gemakkelijk allusie gemaakt op vrouwen als Mauresmo of de zussen Williams, maar zij zagen er op hun vijftiende ook al zo gespierd uit. Het is hun constitutie. Omdat ze anders zijn, vindt men dat algauw abnormaal en zo beginnen de insinuaties. Daar wil ik niet aan meedoen. Het zou vals zijn van mij, en klein. Ik heb nooit iemand iets zien nemen en dus bestaat het voor mij niet. “Het was snel duidelijk dat ik op mijn achttiende van tennissen mijn beroep zou maken.
Ik gaf mezelf twee jaar om uit te zoeken of ik iets kon bereiken. Als het niet lukte, zag ik me op mijn twintigste nog wel aan een hogeschool of universiteit beginnen. Eerst maakte ik mijn middelbare school af. Meestal hielpen mijn leerkrachten me goed. Soms was er al eens eentje jaloers.
In hun ogen was ik altijd op reis, alsof een toernooi spelen vakantie was. Zij moesten voor mij natuurlijk extra werk doen, toetsen uitstellen en later verbeteren. Daarom probeerde ik me in de klas zo klein mogelijk te maken. Ik was heel beleefd en vriendelijk, zodat niemand een opmerking kon maken. Mijn moeder ving ook veel op. Zij was op school verantwoordelijk voor de keuken en regelde mijn schoolleven. De combinatie van toptennis en mijn studies was zwaar, maar het heeft me al jong geleerd om mijn leven goed te structureren en zelfstandig te worden. Het gaf me tevens de kans om telkens weer terug te komen naar de echte wereld, want het tennis is een erg oppervlakkig milieu waarin geld een grote rol speelt. “Eerst was ik er gewoon blij mee dat ik veel verdiende, ik dacht er verder niet over na. Als geld je motivatie is om te tennissen, kun je het maar beter vergeten. Wie geen passie heeft voor zijn sport, houdt het niet lang uit. Maar je wordt in het tennis wel voortdurend omringd door geld en door mensen die geld hebben. Je bent ook erg jong om zoveel te verdienen. Niet de eerste vijf jaar, maar daarna leverde een slechte week mij nog altijd 100.000 frank op.
Het prijzengeld is geen geheim, iedereen kan narekenen wat een toptennisser verdient. De mensen vergeten dan meestal wel de kosten en de belastingen die je nog moet betalen, maar het blijft veel geld. En hoe hoger je klassement op de wereldranglijst, hoe meer men aan je uit geeft omdat men je echt wil hebben voor een toernooi. Je logeert in vier- of vijfsterrenhotels, er wordt extra geld voor jou voorzien en je krijgt ongelooflijke cadeaus in natura. Je zou stom zijn om dat spel niet mee te spelen, het maakt deel uit van het systeem. Ben je een reeks hoofd, dan krijg je het oefenterrein voor jou al leen in plaats van het te moeten delen met drie anderen. Je hebt altijd nieuwe ballen, krijgt een mooie auto ter beschikking en op hotel een sui te in plaats van een standaardkamer. Daar ge niet je van, want je werkt ervoor. “Maar als je alleen maar die suites ziet en de financiële voordelen, verlies je het contact met de werkelijkheid. Ik ben het ook een tijdlang kwijt geweest. Dan kocht ik dingen die onre alistisch duur waren en wilde ik een suite, een dure auto, juwelen, een mooi huis, merkkle ding. Dat kost allemaal veel geld. Als je zo’n hoge levensstandaard gewend bent, is het moei lijk om het weer met minder te doen. Daarom is het belangrijk dat je blijft weten hoeveel een brood kost, het houdt je met de voeten op de grond. Als ik thuiskwam, ging ik gewoon bood schappen doen en bezocht ik mijn familie en vrienden. Mijn echte vrienden zijn dat al die jaren gebleven, precies omdat ik niet veranderd ben. De buitenwereld maakte me wel eens het verwijt dat ik een dikke nekhad gekregen en ook in het tenniscircuit zelf bekijkt men je anders naarmate je opklimt in de ranking. Zolang je tussen de toptwintig en -dertig speelt, heb je geen vijanden. Daarna wel. Omgekeerd trek je op die hoogte mensen aan die je voordien niet eens zagen staan. Ze noemen zich je beste vrienden, willen plots met je gaan eten, bij je zijn. Ik kon ze goed van me afhouden en zij voelen ook snel of iemand een makkelijke prooi is of niet. “Op mijn weg naar de top heb ik veel meegemaakt.
Er zijn de problemen geweest met de tennisfederatie, die me geregeld discrimineerde ten voordele van Vlaamse tennissters. Ondanks hun mindere resultaten werden zij toch geselecteerd en ik niet. Daar heb ik veel van afgezien, want discriminatie is hard voor een kind en conflicten zijn niks voor mij. Ik probeer liever oplossingen te vinden of de persoon met wie ik problemen heb te vermijden. Mijn enige antwoord was: vechten en winnen. Op die manier kreeg ik macht en konden ze niet meer om me heen. De dag waarop ik nummer één werd in België heb ik misbruik gemaakt van mijn positie.
Dat is misschien niet zo mooi, maar wel menselijk, denk ik. Men had mij zo vaak teleurgesteld en verdriet gedaan, voor mij was het payback time. De man die mij op de federatie had doen afzien, heb ik laten ontslaan. Het was hij of ik. En toen hadden ze mij meer nodig dan hem. “Ik heb mijn eigen weg moeten vinden en ik ben trots op wat ik bereikt heb. Als Kim en Justine zeggen dat het goede klassement van Sabine Appelmans en mij hen niet vooruit heeft geholpen, dan zijn ze niet eerlijk. Het is niet dankzij Sandra Wasserman en Ann Devries dat ik mijn carrière heb gemaakt, maar zij waren de twee eerste Belgische tennissters in de tophonderd.
Door hun goede quotering had ik de wilskracht om nog beter te worden. Daarnaast heb ik veel steun gehad van mijn ouders. Zolang ik een kind was, nam mijn moeder het praktische gedeelte van mijn sport op zich. Ze reed me overal naartoe, stimuleerde me. Maar ze was streng. Op termijn heeft het me sterker gemaakt, maar ik was er vaak verdrietig om dat ze kwaad op mij was als ik slecht speelde. Mijn vader was als dokter vooral bezorgd om mijn gezondheid.
De match bijwonen lukte hem niet, daar was hij te zenuwachtig voor. Ik moest wel altijd verslag uitbrengen over het aantal dubbele fouten die ik bij het opslaan had gemaakt. Hij begreep niet hoe ik dat kon doen. “Ik heb een heel strenge opvoeding gekregen.
Ik groeide bijna alleen op. Mijn zus is tien jaar ouder dan ik, zij ging de deur uit toen ik nog klein was. Ik mocht mijn stem niet verheffen en niet tegenspreken. Zeker mijn moeder niet, want dan was het prijs. Ze was erg lief, maar ik moest luisteren. Beleefd en vriendelijk zijn, een goede houding hebben. Respect tonen. Nu, dat zal mijn dochter ook moeten doen, ik hecht er zelf veel belang aan. Mijn vader was ook streng qua taalgebruik. Het juiste woord gebruiken, daar stond hij op. Nu ik meer talen spreek dan hij kijkt hij al eens wat meer door de vingers.
Voor mijn moeder was ik bijna een god, ze was meer dan trots op mij. In 1999 is ze ziek geworden, maar daarover heeft ze tegen mij gelogen.
Ik zag wel dat het niet goed met haar ging, maar ze wilde niet dat ik daardoor niet goed presteerde. Mijn resultaten waren belangrijker voor haar dan haar ziekte. Tijdens de Masters in 1999 kwam ze niet aan de telefoon. Ik dacht: dat kan niet. Toen hebben ze me wel moeten zeggen dat ze kanker had en chemotherapie kreeg. Ze wilde ook toen nog dat ik bleef spelen, en dus ging ik naar Australië. Het was verschrikkelijk. Ik speelde nog een toernooi, maar daarna kon ik niet meer. Ik was niet meer met mijn sport bezig. “Enkele weken later ging het weer beter met haar en vertrok ik naar Amerika, waar ik een aantal toernooien moest spelen. In Key Biscayne won ik mijn eerste wedstrijd, maar plots kreeg ik een voorgevoel dat ik naar huis moest.
‘Je wordt in het tennis voortdurend omringd door geld en door mensen die geld hebben. Maar als je alleen maar die suites ziet en de financiële voordelen, verlies je het contact met de werkelijkheid. Ik ben het ook een tijdlang kwijt geweest’
‘Een echtscheiding is de confrontatie met een mislukking. Dat heeft me net als de dood van mijn moeder het meest veranderd’